In Parenthesis verschijnt in 1937 in Londen bij Faber & Faber. Tussentijd, de Nederlandse vertaling van Hans Kloos, wordt in augustus 2017 uitgegeven door De Bezige Bij, met David Jones’ eigen voorwoord dat ook in de oorspronkelijke uitgave is opgenomen, de inleiding die T.S. Eliot voor de eerste Amerikaanse uitgave schreef, plus een voorbericht van Erwin Mortier, samensteller van de reeks waarin deze titel is opgenomen.
Uit Mortiers introductie:
“Een bundel tekeningen vergezeld van korte poëtische notities was wat David Jones voor ogen stond toen hij in de jaren twintig van de vorige eeuw begon aan wat uiteindelijk, in 1937, In Parenthesis oftewel Tussentijd zou worden, een even virtuoos als moeilijk te typeren literair werk waarin hij zijn ervaringen aan het Westfront tijdens de Grote Oorlog vormgaf. Het boek werd onmiddellijk na de verschijning als een absoluut meesterwerk onthaald, om niet te zeggen als het beste wat de loopgraven aan literair-poëtische creaties hadden voortgebracht. Het kreeg prompt de prestigieuze Hawthornden Prize.
Van alle zogeheten ‘War Poets’, rond wie in het Verenigd Koninkrijk tot vandaag een ware cultus heerst, was hij het langst in dienst, van 1915 tot 1918, in Vlaanderen en Noord-Frankrijk. De slachting om en rond de rivier de Somme in de zomer van 1916 vormde zowel de voornaamste inspiratiebron voor Tussentijd als de kiem voor de mentale problemen die deze zeer voor zintuiglijke indrukken gevoelige jongeman maar niet van zich af kon schudden.
Tezelfdertijd worstelde hij ook met het boek zelf. De samenhang van beeld en taal werkte naar zijn aanvoelen niet goed, iets wat hem mogelijk zonder dat hij het toen besefte al bezighield aan het front zelf. De schetsen die hij er maakte voorzag hij niet zelden van notities, die soms dusdanig veel ruimte opeisen dat het lijkt alsof ze een eigen leven willen gaan leiden. Geleidelijk begreep Jones dat wat hij zocht niet zozeer een interactie van grafiek met taal was, maar, zoals hij het later zelf omschreef, de creatie van een vorm, een gestalte in woorden. De beelden moesten als het ware oplossen in de taal, en achteraf bezien lijkt er geen andere weg voor hem mogelijk te zijn geweest dan de gruwelijke impact van een moderne, gemechaniseerde oorlogsmachinerie op frêle lichamen en levens in de taal zelf te laten resoneren. Het resultaat is inderdaad een boek dat soms meer geboetseerd, getekend of geschilderd lijkt dan geschreven.
Jones hanteert daarbij zowel klassiek Engels, de straattaal van de volksjongens met wie hij het soldatenleven deelde, het taalgebruik dat in de loopgraven ontstond (waardoor mannen decennia na de oorlog nog konden horen wie aan het front had gelegen en wie niet), als de mystiek en magie van het Keltische Welsh. Even talrijk zijn de allusies waarvan het werk doorspekt is. Vroegmiddeleeuwse sagen vermengen zich met Bijbelse passages, schunnige verzen of populaire kroegliederen met klassieke poëzie.
Een volledige opsomming van alle verwijzingen en bronnen die Jones in de tekst verweeft, zou in alle opzichten uitputtend zijn. Ik beschouw ze als vondsten of restanten die hij in het Niemandsland van zijn tekst begraaft, zoals de oorlog eeuwenoude steden en dorpen, hun samenlevingsvormen, hun beschaving en hun burgers tot ruïnes, restanten en mensenresten herleidde. De lezer kan ze herkennen of er bij toeval op stuiten, of ook niet en zich gewoon overgeven aan de eigenzinnige muziek van de tekst.
Tussentijd is een boekwerk dat zowel uiterst doordacht en gaaf gecomponeerd is als diep getekend door de Grote Oorlog, die Jones zelf als een immense breuk heeft ervaren, zowel door de schaal als het industriële karakter van de slachting die al die jaren doorging. Een breuk die hijzelf ook aan en in den lijve heeft ondervonden – en die nooit is geheeld.
Waar de andere ‘War Poets’ zich tegen de zinloosheid van het conflict en de verspilling van mensenlevens keerden of het failliet van begrippen als heroïek of vaderlandsliefde voelbaar maakten, spreekt Jones in zijn werk geen oordeel uit. Hij stelt slechts vragen. Wat is de betekenis van een mensenleven, van de gemeenschappen die mensen vormen, van landen, van cultuur, beschaving, van liefde en kameraadschap en alles, wanneer er ook oorlog bestaat? Is oorlogvoering onlosmakelijk deel van de menselijke conditie of niet?
Antwoorden komen er niet. Wellicht daarom was Jones’ werk, los van de complexiteit ervan, moeilijk bruikbaar voor de herinneringsarbeid, om niet te zeggen herinneringsindustrie, waarmee het Britse imperium het oorlogstrauma onder vlaggengewapper, marmeren gedenktekens en massa’s klaprozen begroef in een poging om de oude waarden en idealen alsnog overeind te houden.
Jones zelf wenste zijn epische boekwerk niet als een oorlogsgedicht van die strekking te zien, of zelfs maar een oorlogsboek als dusdanig. Het was een boek over het mens-zijn, vond hij. Als er iets in zijn werk zat qua boodschap, dan mogelijk, in zijn eigen woorden, de hoop op ‘een vrede van het goede soort.’
Daarmee lijkt David Jones te zeggen dat de wereld die in 1914 de Grote Oorlog over zichzelf afriep wellicht nooit die goede vrede had gekend of nagestreefd. Wijzelf, in de wereld van 2017, hoeven maar om ons heen te kijken om ons af te vragen of wij haar intussen wel hebben gevonden.”
Zoals Mortier al schrijft, werd Tussentijd zeer enthousiast ontvangen door de kritiek. Maar ook collega-schrijvers, -kunstenaars en musici waren diep onder de indruk. De oude Yeats maakte bij een ontmoeting een diepe buiging en zei: ‘I salute the writer of In Parenthesis.’ Volgens Auden deed Jones met dit boek voor Britten en Duitsers wat Homerus voor de Trojanen en Grieken had gedaan. ‘Jouw werk laat mij me heel klein voelen, en stikjaloers’, schreef hij hem. Bij een bezoek aan Engeland stond Igor Stravinsky erop Jones te ontmoeten.
Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog korte tijd later lijkt de aandacht voor Tussentijd echter geen goed te hebben gedaan. En Jones’ karakter en constant precaire gemoedstoestand maakten hem geen groot promotor van zijn werk. Tijdens en na het schrijven van het boek stortte hij meerdere keren in. Hij leed aan en onder de ziekte die veel van zijn frontgenoten heeft getroffen, zogenaamde shellshock of oorlogsneurose, tegenwoordig meestal aangeduid als PTSS, post-traumatische stress-stoornis.
Maar de laatste jaren wordt zijn werk in heel de Engelstalige wereld weer uitgebreid geloofd en geprezen. De BBC bracht een deels gedramatiseerde documentaire van een uur over Tussentijd en de totstandkoming ervan met de niet mis te verstane titel The Greatest Poem of World War One. Die is grotendeels in twee delen zonder ondertiteling te bekijken op het YouTube-kanaal van de jonge acteur Rhys Isaac-Jones die een soort John Ball speelt, het hoofdpersonage uit Tussentijd, en in een toneelstuk ook al David Jones had vertolkt.
Al is een enkel feitje niet helemaal kloppend, toch kan het de moeite van het bekijken waard zijn, mede vanwege een opmerking van Thomas Dilworth, de nauwgezette biograaf van David Jones: ‘Aan het eind van deel drie* zijn we op een plek beland waar we in de literatuur nog nooit zijn geweest.’ En daarmee zegt hij niet alleen dat de duistere nacht in de loopgraven nog nooit zo gestalte was gegeven, maar ook dat de literatuur zelf door Jones’ tekst is veranderd, dat hij een literair gebied heeft geopend dat daarvoor nog niet bestond.
* Tussentijd kent zeven delen met elk een eigen titel en motto. De documentaire volgt die indeling, maar gebruikt andere titels.