De onderhandelingen waren vandaag honderd jaar geleden al gaande en twee dagen later zijn de Duitsers, Fransen en Britten in het holst van de nacht de wapenstilstand overeengekomen die op het elfde uur van de elfde dag van de elfde maand inging. Als Nederlanders de 11e van de 11e al een bijzondere datum vinden dan is dat omdat de kinderen langs de deuren gaan met lampionnen en liedjes van Sint Maarten of omdat het de opening van het carnavalsseizoen is. In België is Sint Maarten ook geen onbekende, maar men herinnert zich vooral dat aan de verwoesting van de Grote Oorlog eindelijk een einde kwam.
gesigneerd wedstrijdshirt van de “Wolves”, de Wolverhampton Wanderers, met poppy
Het symbool van de herdenking is de klaproos geworden, de ‘poppy’. In deze tijd van het jaar is hij met name in Groot-Brittannië alomtegenwoordig. Je kunt niet naar de BBC of een andere Britse zender kijken of je ziet het rood van de bloem in beeld: poppy’s op revers, op truien en truitjes, op jacks en jurken, aan kettinkjes en armbandjes. Zelfs de wedstrijdshirts van voetbalclubs hebben begin november standaard een klaproos tussen het clubembleem en het sponsorlogo. Spelers signeren hun shirt en dat wordt voor veel geld geveild op allerlei sites, vaak maar niet per se ten bate van goede doelen die met oorlogsgeweld te maken hebben.
We zijn zo gefixeerd op de poppy als het herdenkingssymbool dat we vergeten dat er ook nog andere manieren zijn om eer te betonen aan wie zijn omgekomen in de strijd, schrijft Rhiannon Lucy Cosslett in The Guardian. In plaats van het uiterlijk vertoon dat de poppy in haar ogen is – hij zou vooral laten zien dat de drager het hart op de goede plek heeft – zouden we misschien beter poëzie kunnen lezen en met name die van de zogenaamde War Poets die in Engeland tot de onderwezen canon behoren. Want ‘de ambivalente houding van deze dichters tegenover het Britse imperium en zijn conflicten verdient onze aandacht in een tijd dat onze politici zich weer bedienen van bombastische, strijdlustige retoriek’.
Jones, nog voor hij naar het front ging
© the Estate of David Jones
Ze geeft een aantal voorbeelden van de dichters die ze bedoelt. Niet de in zijn tijd immens populaire Rupert Brooke, maar de later zeer geliefde Owen die de gruwelijkheden van de strijd de poëzie in trekt, of de minder bekende Charles Hamilton Sorley die in zijn gedicht To Germany* al durft te dromen van vriendschap met de vijand. Cosslett vertelt dat ze dit honderdste jaar vooral stil zal staan met en bij Tussentijd van David Jones. ‘Zijn verhalende verslag van zijn oorlogservaringen is een geniaal werk, waar andere dichters ook weg van zijn.’ En ze haalt zijn voorwoord aan waar hij vertelt hoe het mengsel van Londenaren en Welshmen waarmee hij diende erin slaagde de gemene deler te vinden: “‘Beiden spreken in gelijkenissen, beiden zijn ad rem, beiden zijn van nature dichter; maar geen twee groepen zijn verschillender.’ Maar, gaat hij verder, ze deelden ‘dezelfde ongemakken, dezelfde grieven, dezelfde verminkingen, dezelfde diepe angsten, dezelfde erbarmelijke grappen’.”
En in de ogen van Cosslett is dit inzicht dat we zo veel gemeenschappelijk hebben, vriend en vijand, van het grootste belang. ‘In een tijd waarin het land verdeeld is, en zich opstelt tegenover onze Europese buren, doen we er goed aan dat niet te vergeten, of we nu een poppy dragen of niet.’
* Een vertaling van dit gedicht is te vinden in Vera Brittains Testament van de jeugd waarvoor Hans Kloos de vele gedichten vertaalde.