Niemandslandrat

Van De Grote Oorlog, kroniek 1914 – 1918 verscheen onlangs het 38e deel. De reeks probeert steeds andere aspecten van die oorlog onder de aandacht te brengen en in dit deel is er onder andere aandacht voor een zestal oorlogsdichters en -schrijvers, van Duitse, Ierse en Britse afkomst, onder wie David Jones. Het is de eerste keer dat ervoor Jones ruim een tiental pagina’s zijn ingeruimd in een Nederlandstalig naslagwerk. De auteur van het artikel, Ad van der Logt, laat een parade van feiten en gebeurtenissen passeren, weeft daar hier en daar een citaat tussendoor en geeft zo een gedetailleerd beeld van de ervaringen van Jones’ regiment en compagnie die ten grondslag hebben gelegen aan de totstandkoming van Tussentijd. Een van de citaten komt uit het laatste stuk van het derde deel en gaat over de ratten in en rond de loopgraven. Jones heeft ze ook getekend toen hij ze zag.

     En de nog diepere roerloosheid als een stilte over ons uitgeworpen — een machtig overwicht over ons en hem — absolute windstilte voor deze Sargassozomp, en voor het voortritselende spul.
     Je kunt zijn stilte horen:
je kunt de niemandslandrat horen,
hoe hij kriskras voren trekt,
zich uit zijn geduldige gangen wurmt,
gritst, gritst, ggritst,
aards openrijt, troffel zijn listige klauw;
de tijd van onze hardvochtigheid goedmaakt, om zijn eigen amfibisch paradijs te sapperen.
     Je hoort zijn dragers met onze verdorvenheden door het nachtkruid ritselen — in zijn kleine gangen harrewarren over de lekkerste hapjes, kraalogig zich aan ons tegoed doen; uit de aard van het beestje zich nacht-rond eten aan onze gebrokenen.

 

‘November 1916 / Rats shot during the pulling down of an old dugout in Ploegsteert Wood’. DJ  – (© the Estate of David Jones)

Terug op school

De schrijver heeft als kind maandenlang dwars gelegen om niet naar een gewone middelbare school in Londen te hoeven, maar naar de Camberwell School of Arts and Crafts te kunnen gaan. Het was een soort ambachtsschool voor kunst en kunstnijverheid. De jonge David Jones ontwikkelde er zijn teken- en illustreertalent en koos er uiteindelijk de richting van de autonome kunst. Toen hij zijn diploma had gehaald, brak de Grote Oorlog uit. En de rest is geschiedenis die hier is na te lezen.

The Green Knight Bows to Gawain’s Blow – Clive Hicks-Jenkins

Tegenwoordig is de school een van de erkende kunstacademies van het land en in november en december 2018 is er een tentoonstelling ter ere van de oud-leerling, getiteld A Mythic Understanding: Inspired by David Jones waar werk van Jones te zien zal zijn, naast dat van velen die door hem zijn geïnspireerd. Meer informatie achter de titel van de tentoonstelling.

Verpletterend, briljant

Piet Gerbrandy heeft de tijd genomen voor zijn recensie van Tussentijd in de eerste Nederlandse Boekengids van 2018 en dat betaalt zich uit in meer inzicht in het boek. Hij is duidelijk gegrepen door het werk. ‘Drie jaar diende Jones in de loopgraven, daarna kostte het hem bijna twintig jaar om een vorm te vinden die geschikt was voor wat hij erover wilde zeggen. Het resultaat is een zinderend prozagedicht in zeven delen, aangevuld met wonderlijke aantekeningen die vaak niet zozeer iets verklaren als wel het web van associaties vergroten en compliceren. Dat Hans Kloos erin geslaagd is het werk in swingend en indringend Nederlands te vertalen is niet minder dan een heroïsche prestatie, zeker omdat Jones vaak binnen één zin van stijlregister wisselt: verheven epiek, ambtelijk jargon, populaire liedjes en grove soldatentaal lopen voortdurend door elkaar.’

...Abel toen zijn broer hem vond

…Abel toen zijn broer hem vond – Kaïn doodt Abel, Jan Harmensz. Muller, naar Cornelis Cornelisz. van Haarlem, 1587 – 1591 (collectie Rijksmuseum)

Wat in deze bespreking vooral naar voren komt is de continuïteit en de breuk. In het oorlogsbedrijf, zoals Jones zelf ook in zijn inleiding en noten keer op keer beklemtoont. En in literaire zin.
Die voortgang van een traditie komt sterk naar voren in de zogenaamde grootspraak van Dai Overjas, een lyrische evocatie van momenten en personen uit het krijgsverleden waarmee de grootspreker zichzelf en zijn strijdmakkers verbonden weet. Gerbrandy haalt het begin ervan aan. Ik citeer hier een iets langer stuk:

    Mijn vaderen35 stonden aan de zijde van de Zwarte Vorst van Wales
bij de toorn
van de blinde Boheemse koning.
Zij dienden op deze velden,
het staat in de historiën voor u te lezen, korporaal — jongens van Gower waren ze — het staat geschreven — jawel.
    En Methusalem dan, Daaf?
Ik was bij Abel toen zijn broer hem vond,
onder het groene hout.
Ik bouwde een schijthuis voor Artaxerxes.A
Ik was de speer in Balins hand
        die koning Pellams land tot een woestenij maakte.
Ik pakte de gladde stenen uit de beek,
ik was bij Saul
en speelde voor hem.
Ik zag hem gewapend als Derfel Gatheren.B
Ik het voslopend vuur
                dat verteert op het tarweland;
en in het staande graan van Cantium een poging deed tot een opstelling — (tussen donkere augustuseiken schoten hun bonte lijven heen en weer)C

En zo gaat het zo’n vijf bladzijden lang door van de allereerste moord tot aan een heel nabij verleden waarin Britse, bijbelse, Griekse, Romeinse, Europese, Perzische, Afrikaanse, Indiase, Russische geschiedenis allemaal aan elkaar geregen worden in een vorm die traditie is en er tegelijk mee breekt.

In zijn noten – voor deze vijf bladzijden maakt hij zelfs een eigen notenapparaat met letters in plaats van cijfers – geeft Jones aan dat de grootspraak een oud literair genre is dat al bekend is uit de bijbel en andere klassieke werken. Zelf heeft hij zich hier onder andere laten inspireren door de mythische Welshe bard Taliesin en door de woorden van Jezus uit Johannes 8:58. En in de taal klinken ook echo’s uit de oude literaturen, maar in de wilde, lyrische, niet rijmende vorm breekt hij met alle voorgaande tradities. Dat is de kracht van dit werk, dat het de breuk laat samengaan met het voortzetten van de traditie.

De classicus Gerbrandy ziet ook de verbanden met de klassieke mythologie en literatuur. In de ‘koningin van het woud’ herkent hij de wrede godin Diana. En in de passages waarin zij voorkomt, ziet hij dat Jones ‘de verschrikkingen van de oorlog koppelt aan pure, zelfs tedere schoonheid, waarmee hij zich een waardig erfgenaam van Homerus betoont’.

En die voortzetting en breuk vindt ook plaats in het krijgsbedrijf van de Eerste Wereldoorlog, zoals Gerbrandy terecht opmerkt: ‘De oorlog had iets gewoons, iets rommeligs. Dat veranderde in 1916, toen het grote verdelgen begon. Tussentijd laat zien hoe een in de menselijke natuur ingebed verschijnsel onverhoeds omslaat in een onthutsende machinerie die aan elke humaniteit een einde maakt, waarbij niettemin de mogelijkheid wordt opengelaten dat Moeder Aarde ook deze puinhoop weer in zich zal opnemen. Dit is een verpletterend boek, in een briljante vertaling.’

Wie wil kan hier Gerbrandy’s volledige recensie lezen: https://www.athenaeum.nl/leesfragmenten/2018/de-nederlandse-boekengids-2018-1
En hieronder kun je een redelijk ingehouden Michael Sheen de grootspraak uit het origineel horen voordragen met het Welshe accent van Dai’s geboortegrond die ook de zijne is.

Het gebed van Bruce Chatwin

Ascendat in nobis (ca 1961)
© the Estate of David Jones

Zoals Tussentijd bibliothecarissen het hoofd doet breken in welke categorie zij het boek nu moeten onderbrengen – mijn advies: zet een exemplaar bij proza, poëzie en geschiedenis – zo moet het voor museumconservatoren lastig zijn een deel van David Jones’ beeldende werk te classificeren.
In de jaren twintig begon hij al voor zichzelf te experimenteren met gegraveerde, en op den duur steeds meer getekende en geschilderde letterwerken, meestal een citaat dat hij gestalte gaf in een grafisch blok van woorden die veelal uit een soort kapitalen waren opgetrokken.

Er zijn in het Engels meerdere aanduidingen voor. Nicolete Gray inventariseerde die werken onder de titel Painted Inscriptions of David Jones, andere noemen het ‘letterings’ en ook in het Nederlands is het lastig er een adequate term voor te vinden.

Een hier al eerder getoonde gravure bij The Rime of the Ancient Mariner uit 1929 lijkt een voorbode van deze lettervormen en de teksten waarmee Tussentijd opent en sluit lijken er een typografische variant van.

openingspagina, motto en slotpagina van Tussentijd naast elkaar

In de tijd dat zijn posttraumatische stresstoornis Jones in zijn greep had, was hij fysiek amper in staat om te schilderen. Het is één van de redenen dat hij is gaan schrijven en zijn letterwerken is gaan maken. Dat lukte hem nog net wel.

Onlangs stond er in The Guardian een stuk over Bruce Chatwin omdat het 40 jaar geleden is dat In Patagonië voor het eerst verscheen. Daarin dook ineens de naam van David Jones op. “In al zijn woningen had Bruce een gebed in de vorm van een Latijnse inscriptie door kunstenaar-dichter David Jones: ‘Heilige aartsengel Michaël verdedig ons in de strijd opdat wij niet vergaan bij het verschrikkelijk oordeel.’ Toen hij ziek werd, had hij het altijd bij zich in al het geheen-en-weer tussen ziekenhuizen.”

Er is nog geen foto opgedoken van Chatwin met de bede die hem blijkbaar een grote troost is geweest in zijn laatste dagen. Jones’ lettervorm zelf is wel opgenomen in het boek van Gray:

Sancte Michaël, reproductie in het boek van Gray
© the Estate of David Jones

Aan de wouden van heel de wereld is deze macht

klaprozen Mametz

Een paar klaprozen in het veld rond het bos van Mametz, september 2017

Het bos van Mametz – zie ook de berichten van 14 september en 30 september – is een schoolvoorbeeld van wat dankzij schrijverschilder Armando een schuldig landschap is gaan heten, een plek waar ooit iets verschrikkelijks heeft plaatsgevonden terwijl alles er inmiddels weer vrolijk groeit en bloeit.

Het aan de natuur toekennen van menselijke eigenschappen is hier een uit nood geboren poging, een mechanisme om de gevolgen van menselijke daden een plaats te geven, hanteerbaar te maken. En een gedenkteken als de Welshe draak bij Mametz Wood wordt zo een poging iets van de schuld van dat landschap te verlichten. En de klaproos, die ook in september 2017 bloeit in de velden rond dat bos, is het teken van die schuld geworden, maar daarmee ook het symbool van de poging door herdenken iets van die schuld in te lossen.

In Tussentijd is het landschap nog niet schuldig, in ieder geval nog niet op deze manier, maar vooral de bossen lijken wel op zijn minst te leven. In het begin van het vierde deel bevindt het peloton van John Ball zich in de vroege ochtend bij het bos van Biez:

      Daar op tien uur van die scheve schroefpiket, waar de horizon zelf zijn eigen naam verzon voor hun geknepen ogen, vormde een schuivend duister van velerlei substantie voor hun eigenste kijken een beboste helling.
      Pel die mutsen af — om met hun gespitste oren
de vroege vogel op te vangen,
en het magere gekwetter
van decembers gloren
uit het bos van Biez op
te horen piepen.
      De mist van Biezbos, eiland in de lage nevels, bolde booms
verstoppertje met het wit diafaan.
      Voor hun ogen leek het woud te bewegen,
                                 een bewegend woud geschouwd.
                                 Paraat.
                                 Paraat.
                                 Paraat geweer.

[Lees bij het paraat staan ook dit bericht.]
Even later staat John Ball wacht en ziet hij Lees verder

Draak

David Jones had als frontsoldaat een vooruitziende blik, en hij was niet de enige. Een veelzeggende verhaallijn in het laatste deel van Tussentijd is de worsteling van de gewonde John Ball om zijn geweer mee te krijgen als hij weg probeert te kruipen uit de frontlinie. ‘Laat maar liggen voor een toerist die met Cook naar de Verwoeste Gewesten reist en kruip zo ver weg als je kunt en wacht op de dragers’, schiet hem door het hoofd. Jones wijdt er een van de laatste aantekeningen aan, nummer 44:

Dit lijkt misschien een anachronisme, maar ik herinner me dat ik het in 1917 met een vriend over de toeristische mogelijkheden had, mocht de vrede ooit weerkeren. We gingen er zeer gedetailleerd op in, weet ik nog, en vroegen ons af of de onontplofte granaat vlak naast ons ooit een toerist de lucht in zou laten vliegen en hoe mensen zich zouden laten fotograferen op onze borstweringen.

Rond de voormalige slagvelden, militaire begraafplaatsen, gedenktekens en musea heerst een eeuw later in het Frans-Belgische grensgebied een grote toeristische bedrijvigheid.

© 2017 Aja Schwarz

Britse bezoekers bij het monument voor de gevallenen bij de slag om het bos van Mametz, september 2017 [foto © A. Schwarz]

Ook bij het bos van Mametz — zie eerder bericht — waar de gewonde schrijver zelf heeft geworsteld met zijn geweer en het uiteindelijk Lees verder

What’s in a name

En met slaperige ogen Jimmy Groves10 plompe plunjebalengestalte met moeite omhoog zien waggelen, vlak voor je, zijn donkere silhouet schommelt even boven je — en dan glijdt hij weg de nacht in en je voeten volgen waar hij lijkt te zijn gegaan.

Jimmy Grove is een van de soldaten in het peloton van John Ball, dat wordt geleid door meneer Jenkins. In zijn 10e aantekening bij deel 3 van Tussentijd maakt Jones duidelijk dat die naam een eerbetoon is aan ‘Scarlet Town’ uit het lied Barbara Allen.

fragment van een gravure uit het eind van de 18e eeuw met de tekst van Barbara Allen (EBBA ID: 30145; British Library – Roxburghe 2.25) De graveerstijl van Jones lijkt hier en daar op die van deze goedkope gravures, de zogenaamde broadsides.

Nu zijn er twee interpretaties van Scarlet Town: het is een verwijzing naar de plaats Reading en de uitspraak daarvan (Redding) of het is een wat bijbelse manier om naar een gedeelte van de stad te verwijzen dat we in het Nederlands nog steeds ‘de rosse buurt’ noemen. Lees verder

Al van de eerste regel voel je dat je iets bijzonders in handen hebt

Een dag na verschijning van Tussentijd prijkt de eerste recensie in de krant. De Standaard trapt af met een lovende recensie die opent met de titel van dit bericht en recensent Peter Jacobs noemt de Nederlandse vertaling ‘een aartsmoeilijke klus’ en ‘hoogst welkom’. Hij is duidelijk gegrepen door de taal.

‘In Tussentijd hoor je een overtuigende bezwerende stem die zich niet laat temmen. De soms bevreemdend geconstrueerde zinnen klinken als muziek. De taal is een mix van Bijbelse verhevenheid, de lyriek van oude mythen, Cockney, Shakespeare, militair jargon. Het perspectief wisselt snel van ‘zij’ en ‘wij’ naar ‘jullie’, van ‘ik’ naar ‘jij’ en ‘hij’. Flarden conversatie worden onopvallend vermengd met beschrijvingen. De camera zoomt in en uit. De bewegingen zijn als balletten.’

tekening van Jones uit de jaren 1920-21, die De Standaard bij de bespreking plaatste
[© Tate Gallery – the Estate of David Jones]

Wie de hele recensie wil lezen, kan dat hier met abonnement of na registratie gratis doen.

Aantekeningen I

Tussentijd is er rijk aan, 40 pagina’s maar liefst. Ze zijn geen verplichte kost. Voor de aantekeningen geldt grotendeels wat Eliot in zijn korte inleiding zegt over verhandelingen: ‘Want die opwinding bij de eerste lezing van een scheppend literair werk dat we niet begrijpen, is zelf het begin van het begrijpen, en als Tussentijd ons niet aangrijpt voor we het hebben begrepen, zal geen verhandeling ons zijn geheim openbaren. (…) Begrijpen begint bij ontvankelijkheid: we moeten het ondergaan voor we een poging wagen de bronnen van het werk zelf te onderzoeken.’

soldaat houdt de vijand in de gaten door een periscoop – schets van Jones uit 1916 [© the Estate of David Jones]

De aantekeningen kunnen een lezer op weg helpen als sommige namen of begrippen onbekend zijn. Voor een deel is het een klassiek notenapparaat: dit komt uit dit gedeelte van deze bron. Soms is het haast een verklarende woordenlijst: ‘Diawl, Welshe krachtterm: Duivel, iemand die van licht verstoken is.’ Vaak zijn het historische verwijzingen die nog eens benadrukken dat Jones de Grote Oorlog wel als een bijzonder moment in de geschiedenis ziet, maar ook als een voortzetting van eerdere strijden. En soms zijn het kleine uitweidingen bij een passage die hij waarschijnlijk te bespiegelend vond om in het gedicht zelf op te nemen, maar toch te belangrijk om ons te onthouden, zoals Aantekening 3 bij Deel 4:

Kort voor de dageraad stonden alle manschappen aan het front op hun aangewezen plek, met het geweer in de hand, of onder handbereik, met bajonet erop, klaar voor mogelijke actie van de kant van de vijand bij het ochtendgloren. Als de dag volop was aangebroken en de gevaarlijke schemering voorbij, kwam meestal het bevel ‘inrukken en geweren schoonmaken’. Van deze gang van zaken mocht niet worden afgeweken in heel de frontzone, ongeacht de omstandigheden. Dezelfde procedure was van kracht bij de avondschemering. Daardoor had dit uur van paraatheid dat twee keer per 24 uur voorkwam, een bijzonder gewicht en kreeg het ook een zekere plechtigheid, omdat je besefte dat van de duinen aan zee tot aan de bergen overal aan heel het front de twee linies tegenover elkaar stonden in waakzaamheid, bedacht op wat er kon komen.

Het doet pijn aan de lippen om te denken aan signaalhoorns

Tussentijd begint met een scène die we inmiddels vooral kennen — welk boek, welke film is daarmee begonnen? — uit latere films: soldaat komt te laat voor het appel en krijgt daarvoor op zijn donder. Zo ook John Ball, het hoofdpersonage. Als hij zich uiteindelijk in het gelid heeft gevoegd, volgt deze passage:

Van waar hij zwaar stond, kon hij halflinks tussen 7 en 8 van de voorste rij het profiel zien van meneer Jenkins en de elegante snit van zijn oorlogskloffie en zijn vlashoofd dat vooruit keek, als de schildknaap op de voorgrond bij San Romano, ongehelmd; maar we hebben nu geen lansen meer geen banieren geen bazuinen. Het doet pijn aan de lippen om te denken aan signaalhoorns — en bliezen ze ‘Overtreders’ op het Uccello-koper?

fragment van Uccello’s schilderij in de National Gallery

In een aantekening noemt Jones het schilderij waaraan hij hier refereert Rout of San Romano. Het is van Paolo Uccello, de schilder en wiskundige uit de Italiaanse Renaissance die nieuwe wegen insloeg in het gebruik en de verbeelding van het perspectief. Tegenwoordig staat het in de Engelstalige wereld vooral bekend als The Battle of San Romano, de slag van San Romano. Rout is een grimmiger woord, dat in deze context eerder afslachting betekent. Nu ligt er recht onder de schildknaap wel een lijk, maar het afslachten gebeurt vooral op Lees verder