Robin Robertson en de koningin van het woud


De Schotse dichter Robin Robertson heeft een boek geschreven dat bij geen en alle genres hoort, The Long Take. Het baart veel opzien in de Engelstalige wereld en krijgt veel lof. Nu het door Hans Kloos, de vertaler van Tussentijd, is vertaald wordt het ook in Nederland met veel enthousiasme onthaald. Zo schreef de NRC deze juichende recensie over Hier maak ik mijn stad, zoals Robertsons boek in het Nederlands heet.

Robertson is een bewonderaar van David Jones – zie dit eerdere bericht. Hij schreef zelfs een gedicht met de titel ‘In Memoriam David Jones’. En hij is behalve dichter ook uitgever bij het gerenommeerde Jonathan Cape. Daar was hij als redacteur al in 1987 de drijvende kracht achter Thomas Dilworths Engraver, Soldier, Painter, Poet, de biografie van Jones die in 2017 eindelijk verscheen – zie dit bericht en dit.

foto: Chris Close

foto: Chris Close

Hij heeft ook meerdere keren voorgedragen uit Tussentijd. Bij de presentatie van de biografie, maar ook op verzoek van The Guardian een wat langer fragment uit het laatste deel van Jones’ meesterwerk. Robertson eindigt met de meest lyrische passage uit het boek: de ronde die de koningin van het woud maakt langs de gesneuvelden.

Volg deze link naar de podcastpagina van The Guardian met de voordracht of klik op het portret van Robertson om het bestand direct te downloaden.

 

 
De koningin van het woud heeft stralende takken gesneden van allerlei bloei.
      Zij kenden haar machtige ogen. Haar toekennende handen kunnen voor iedereen zijn broze prijs plukken.
      Zij spreekt met hen naargelang hun voorrang. Zij weet wat dit uitgelezen gezelschap toekomt. Zij kan twaalf edelmannen kiezen. Zij weet wie de hoogste is tussen de hoge bomen en op de open zandheuvel.
      Sommigen geeft zij witte bessen
                  anderen geeft zij bruine
      Emil heeft een merkwaardige kroon hij is
                  van goudveil.
      Bollie draagt egelantier,
duizend jaar zal hij met haar regeren.
      Voor Balder reikt ze heel hoog om de zijne te pakken.
      Ulrich glimlacht om zijn mirtestaf.
      Die smeerlap Lillywhite heeft madeliefjes in zijn ketting — dat verwacht je toch niet.
      Zij vlecht torques van gelijke pracht voor meneer Jenkins en Billy Crower.
      Hansel deelt met Gronwy bosviolen als palmtak, waar ze in ernstige omhelzing liggen onder de verwrongen drievoet.
      Siôn krijgt sint-janskruid — daar is niets mis mee.
      Dai Overjas, ze kan hem nergens vinden — ze roept hem in alle windrichtingen, ze had een heel bijzondere voor hem.
      Tussen deze juli-adel vergeet zij het hout van december niet — als de bomen van het bos tegen elkaar slaan vanwege hem.
      Zij brengt Aneirin-in-het-ravijn een lijsterbesrijsje, voor de glorie van Guenedota. Je kon niet horen wat ze tegen hem zei, want zij gaf gehoor aan de Regelen der Krijgskunst.
 

 

Bij de Poetry Foundation vind je meer informatie over Robertson zelf, plus een aantal kortere gedichten.

Niemandslandrat

Van De Grote Oorlog, kroniek 1914 – 1918 verscheen onlangs het 38e deel. De reeks probeert steeds andere aspecten van die oorlog onder de aandacht te brengen en in dit deel is er onder andere aandacht voor een zestal oorlogsdichters en -schrijvers, van Duitse, Ierse en Britse afkomst, onder wie David Jones. Het is de eerste keer dat ervoor Jones ruim een tiental pagina’s zijn ingeruimd in een Nederlandstalig naslagwerk. De auteur van het artikel, Ad van der Logt, laat een parade van feiten en gebeurtenissen passeren, weeft daar hier en daar een citaat tussendoor en geeft zo een gedetailleerd beeld van de ervaringen van Jones’ regiment en compagnie die ten grondslag hebben gelegen aan de totstandkoming van Tussentijd. Een van de citaten komt uit het laatste stuk van het derde deel en gaat over de ratten in en rond de loopgraven. Jones heeft ze ook getekend toen hij ze zag.

     En de nog diepere roerloosheid als een stilte over ons uitgeworpen — een machtig overwicht over ons en hem — absolute windstilte voor deze Sargassozomp, en voor het voortritselende spul.
     Je kunt zijn stilte horen:
je kunt de niemandslandrat horen,
hoe hij kriskras voren trekt,
zich uit zijn geduldige gangen wurmt,
gritst, gritst, ggritst,
aards openrijt, troffel zijn listige klauw;
de tijd van onze hardvochtigheid goedmaakt, om zijn eigen amfibisch paradijs te sapperen.
     Je hoort zijn dragers met onze verdorvenheden door het nachtkruid ritselen — in zijn kleine gangen harrewarren over de lekkerste hapjes, kraalogig zich aan ons tegoed doen; uit de aard van het beestje zich nacht-rond eten aan onze gebrokenen.

 

‘November 1916 / Rats shot during the pulling down of an old dugout in Ploegsteert Wood’. DJ  – (© the Estate of David Jones)

Het boek dat zich uit de boekenkast liet vallen

Tussentijd bouwt zoals veel klassieke literatuur voort op talloze mythen en legendes. Maar het put niet alleen veelvuldig uit bijvoorbeeld oude Welshe verhalen en gedichten, het schept zelf ook nieuwe mythen.

Richard Burton tijdens een van zijn vele radio-opnamen [fotograaf onbekend]

Richard Burton, beroemd acteur en Welshman, heeft op het toneel en het filmdoek zijn talenten ontplooid, maar ook achter de radiomicrofoon bleek hij met zijn stem velen te kunnen verleiden. Hij heeft poëzievoordrachten voor de radio gedaan en hoorspelen. Bekend is zijn rol als de verteller in Under Milk Wood van Dylan Thomas, maar hij heeft ook meegewerkt aan een radioversie van David Jones’ Tussentijd. En vermoedelijk is hij toen verslingerd geraakt aan het werk. In onderstaande videoclip vertelt zijn dochter Kate Burton dat het boek altijd op zijn nachtkastje lag en zelfs op reis steevast met hem meeging. Op een dag was hij het kwijt en kon hij het nergens vinden. Ontdaan zocht hij door zijn bibliotheek tot hij achter zich een boek uit de kast hoorde vallen. Hij keerde zich om en zag: Tussentijd.

In de clip hoor je hem een kort stuk voordragen dat allerlei oude motieven en verhalen door elkaar vlecht. Het komt in het boek direct na het hier al eerder besproken fragment over ‘de wouden van heel de wereld waaraan de macht is ons de ingewanden te beroeren’.

   Mensen komen er altijd tot hun vreugde of tot hun ondergang. Komen met lichte tred, gerust van hart en vrij van studie; wandelen op een lommerrijke feestdag met verwanten en vrienden; komen verstrengeld met eerste geliefde — om geërgerd door de wirwar te ploeteren, om zich heen te slaan, het groen te kneuzen.
   Komen bij het vallen van de avond in hinderlaag liggen. 
Vinden een schuilplaats bij een overlevende.
Delen met de vogelvrijverklaarden hun ongedesemd brood.
   Komen voor goede vorsten afgezet door kwaadaardige belangen.
Wachten, wachten lang op — 
met de gebroken mensen, nestelen bij de das en de marter tot de tijd daar is dat hij terugkomt en door de woestenij roept om zijn uitverkorenen.

 

Verpletterend, briljant

Piet Gerbrandy heeft de tijd genomen voor zijn recensie van Tussentijd in de eerste Nederlandse Boekengids van 2018 en dat betaalt zich uit in meer inzicht in het boek. Hij is duidelijk gegrepen door het werk. ‘Drie jaar diende Jones in de loopgraven, daarna kostte het hem bijna twintig jaar om een vorm te vinden die geschikt was voor wat hij erover wilde zeggen. Het resultaat is een zinderend prozagedicht in zeven delen, aangevuld met wonderlijke aantekeningen die vaak niet zozeer iets verklaren als wel het web van associaties vergroten en compliceren. Dat Hans Kloos erin geslaagd is het werk in swingend en indringend Nederlands te vertalen is niet minder dan een heroïsche prestatie, zeker omdat Jones vaak binnen één zin van stijlregister wisselt: verheven epiek, ambtelijk jargon, populaire liedjes en grove soldatentaal lopen voortdurend door elkaar.’

...Abel toen zijn broer hem vond

…Abel toen zijn broer hem vond – Kaïn doodt Abel, Jan Harmensz. Muller, naar Cornelis Cornelisz. van Haarlem, 1587 – 1591 (collectie Rijksmuseum)

Wat in deze bespreking vooral naar voren komt is de continuïteit en de breuk. In het oorlogsbedrijf, zoals Jones zelf ook in zijn inleiding en noten keer op keer beklemtoont. En in literaire zin.
Die voortgang van een traditie komt sterk naar voren in de zogenaamde grootspraak van Dai Overjas, een lyrische evocatie van momenten en personen uit het krijgsverleden waarmee de grootspreker zichzelf en zijn strijdmakkers verbonden weet. Gerbrandy haalt het begin ervan aan. Ik citeer hier een iets langer stuk:

    Mijn vaderen35 stonden aan de zijde van de Zwarte Vorst van Wales
bij de toorn
van de blinde Boheemse koning.
Zij dienden op deze velden,
het staat in de historiën voor u te lezen, korporaal — jongens van Gower waren ze — het staat geschreven — jawel.
    En Methusalem dan, Daaf?
Ik was bij Abel toen zijn broer hem vond,
onder het groene hout.
Ik bouwde een schijthuis voor Artaxerxes.A
Ik was de speer in Balins hand
        die koning Pellams land tot een woestenij maakte.
Ik pakte de gladde stenen uit de beek,
ik was bij Saul
en speelde voor hem.
Ik zag hem gewapend als Derfel Gatheren.B
Ik het voslopend vuur
                dat verteert op het tarweland;
en in het staande graan van Cantium een poging deed tot een opstelling — (tussen donkere augustuseiken schoten hun bonte lijven heen en weer)C

En zo gaat het zo’n vijf bladzijden lang door van de allereerste moord tot aan een heel nabij verleden waarin Britse, bijbelse, Griekse, Romeinse, Europese, Perzische, Afrikaanse, Indiase, Russische geschiedenis allemaal aan elkaar geregen worden in een vorm die traditie is en er tegelijk mee breekt.

In zijn noten – voor deze vijf bladzijden maakt hij zelfs een eigen notenapparaat met letters in plaats van cijfers – geeft Jones aan dat de grootspraak een oud literair genre is dat al bekend is uit de bijbel en andere klassieke werken. Zelf heeft hij zich hier onder andere laten inspireren door de mythische Welshe bard Taliesin en door de woorden van Jezus uit Johannes 8:58. En in de taal klinken ook echo’s uit de oude literaturen, maar in de wilde, lyrische, niet rijmende vorm breekt hij met alle voorgaande tradities. Dat is de kracht van dit werk, dat het de breuk laat samengaan met het voortzetten van de traditie.

De classicus Gerbrandy ziet ook de verbanden met de klassieke mythologie en literatuur. In de ‘koningin van het woud’ herkent hij de wrede godin Diana. En in de passages waarin zij voorkomt, ziet hij dat Jones ‘de verschrikkingen van de oorlog koppelt aan pure, zelfs tedere schoonheid, waarmee hij zich een waardig erfgenaam van Homerus betoont’.

En die voortzetting en breuk vindt ook plaats in het krijgsbedrijf van de Eerste Wereldoorlog, zoals Gerbrandy terecht opmerkt: ‘De oorlog had iets gewoons, iets rommeligs. Dat veranderde in 1916, toen het grote verdelgen begon. Tussentijd laat zien hoe een in de menselijke natuur ingebed verschijnsel onverhoeds omslaat in een onthutsende machinerie die aan elke humaniteit een einde maakt, waarbij niettemin de mogelijkheid wordt opengelaten dat Moeder Aarde ook deze puinhoop weer in zich zal opnemen. Dit is een verpletterend boek, in een briljante vertaling.’

Wie wil kan hier Gerbrandy’s volledige recensie lezen: https://www.athenaeum.nl/leesfragmenten/2018/de-nederlandse-boekengids-2018-1
En hieronder kun je een redelijk ingehouden Michael Sheen de grootspraak uit het origineel horen voordragen met het Welshe accent van Dai’s geboortegrond die ook de zijne is.

Aan de wouden van heel de wereld is deze macht

klaprozen Mametz

Een paar klaprozen in het veld rond het bos van Mametz, september 2017

Het bos van Mametz – zie ook de berichten van 14 september en 30 september – is een schoolvoorbeeld van wat dankzij schrijverschilder Armando een schuldig landschap is gaan heten, een plek waar ooit iets verschrikkelijks heeft plaatsgevonden terwijl alles er inmiddels weer vrolijk groeit en bloeit.

Het aan de natuur toekennen van menselijke eigenschappen is hier een uit nood geboren poging, een mechanisme om de gevolgen van menselijke daden een plaats te geven, hanteerbaar te maken. En een gedenkteken als de Welshe draak bij Mametz Wood wordt zo een poging iets van de schuld van dat landschap te verlichten. En de klaproos, die ook in september 2017 bloeit in de velden rond dat bos, is het teken van die schuld geworden, maar daarmee ook het symbool van de poging door herdenken iets van die schuld in te lossen.

In Tussentijd is het landschap nog niet schuldig, in ieder geval nog niet op deze manier, maar vooral de bossen lijken wel op zijn minst te leven. In het begin van het vierde deel bevindt het peloton van John Ball zich in de vroege ochtend bij het bos van Biez:

      Daar op tien uur van die scheve schroefpiket, waar de horizon zelf zijn eigen naam verzon voor hun geknepen ogen, vormde een schuivend duister van velerlei substantie voor hun eigenste kijken een beboste helling.
      Pel die mutsen af — om met hun gespitste oren
de vroege vogel op te vangen,
en het magere gekwetter
van decembers gloren
uit het bos van Biez op
te horen piepen.
      De mist van Biezbos, eiland in de lage nevels, bolde booms
verstoppertje met het wit diafaan.
      Voor hun ogen leek het woud te bewegen,
                                 een bewegend woud geschouwd.
                                 Paraat.
                                 Paraat.
                                 Paraat geweer.

[Lees bij het paraat staan ook dit bericht.]
Even later staat John Ball wacht en ziet hij Lees verder

What’s in a name

En met slaperige ogen Jimmy Groves10 plompe plunjebalengestalte met moeite omhoog zien waggelen, vlak voor je, zijn donkere silhouet schommelt even boven je — en dan glijdt hij weg de nacht in en je voeten volgen waar hij lijkt te zijn gegaan.

Jimmy Grove is een van de soldaten in het peloton van John Ball, dat wordt geleid door meneer Jenkins. In zijn 10e aantekening bij deel 3 van Tussentijd maakt Jones duidelijk dat die naam een eerbetoon is aan ‘Scarlet Town’ uit het lied Barbara Allen.

fragment van een gravure uit het eind van de 18e eeuw met de tekst van Barbara Allen (EBBA ID: 30145; British Library – Roxburghe 2.25) De graveerstijl van Jones lijkt hier en daar op die van deze goedkope gravures, de zogenaamde broadsides.

Nu zijn er twee interpretaties van Scarlet Town: het is een verwijzing naar de plaats Reading en de uitspraak daarvan (Redding) of het is een wat bijbelse manier om naar een gedeelte van de stad te verwijzen dat we in het Nederlands nog steeds ‘de rosse buurt’ noemen. Lees verder

Aantekeningen bij het voorwoord inclusief erratum en Steve Winwood

Inleidingen refereren vaak aan het hier en nu van de schrijver en de beoogde lezer. Zo sluit Erwin Mortiers introductie in Tussentijd af met: ‘Wijzelf, in de wereld van 2017, hoeven maar om ons heen te kijken om ons af te vragen of wij die goede vrede intussen wel hebben gevonden.’

Marie LloydHet is niet anders in het voorwoord van Jones’ zelf. Hij verwijst naar allerlei heel Britse zaken en dingen die een kleine eeuw geleden nog in het geheugen zaten. Een verwijzing naar de Boerenoorlogen zal heden ten dage niet snel opduiken en als het al wel gebeurt dan eerder in het kader van een artikel over het koloniale denken. Jones zag geen noodzaak om die bekende zaken te annoteren. De enige noot bij het voorwoord is een literatuurverwijzing.

Ik vrees dat een Nederlandse of Belgische lezer uit de 21e eeuw veel dingen minder bekend zullen voorkomen. Deze vertaler moest ook het een en ander opzoeken voor hij wist wat het was. Zo kwam ik erachter dat Jones een heel andere Mandeville citeerde dan ik dacht. Lees verder

Seinnyessit e gledyf ym penn mameu

Tussentijd telt zeven delen en elk deel heeft een titel die ontleend is aan oudere Engelse literatuur, van Malory’s Morte d’Arthur tot Gerard Manley Hopkins en van Shakespeare tot Lewis Carroll. Elk deel heeft een motto. Dat haalt Jones steeds uit Y Gododdin, dat hij in de Aantekeningen zo beschrijft: ‘vroeg-Welsh epos toegeschreven aan Aneirin (6e eeuw); gedenkt de inval van 300 Welshmen uit Gododdin (het grondgebied van de Otadini in de buurt van de Firth of Forth) in het Engelse koninkrijk Deira. Beschrijft de ondergang van deze 300 in slag bij Catraeth (mogelijk Catterick in Yorkshire). Slechts drie van hen ontkwamen aan de dood, onder wie de dichter, die treurt om zijn vrienden.’

voorplat uitgave Folio society

In Parenthesis is ook opgenomen in de bijzondere uitgavenreeks van The Folio Society. Bij dat boek siert de titel de rug en is het hele voorplat vrijgemaakt voor de ondertitel ‘seinnyessit e gledyf ym penn mameu’.

Het is één van meerdere manieren waarop hij de continuïteit van de geschiedenis wil aantonen, dat de soldaten van de Eerste Wereldoorlog een lange lijn van strijd en veldslagen voortzetten. ‘De keuze voor fragmenten van dit gedicht als ‘teksten’ is dus niet geheel onopzettelijk in zoverre dat het ons verbindt met een oeroude eenheid en vermenging van rassen; met het Eiland als een gezamenlijke erfenis, met de herinnering aan Rome als een Europese eenheid. De dronken 300 bij Catraeth vielen als vertegenwoordigers van het Eiland Brittannië.’ Het doet de lezer van nu zich afvragen wat Jones zou hebben gevonden van de Brexit.

Wat misschien ook niet onopzettelijk is, is de keuze voor een nederlaag als samenbindende factor van de tekst die hij zelf maakt. Hoewel oorlogen uiteindelijk gaan om wie er als overwinnaar en wie er als verliezer uitkomt, lijkt dat Jones weinig te interesseren. Het is ook niet voor niets dat hij zijn epos mede opdraagt aan ‘de vijandelijke strijders aan het front die ons leed deelden, tegenover wie wij ons ongelukkigerwijs zagen gesteld’.

Voor Tussentijd goed en wel begint, citeert hij met de Welshe ondertitel ‘seinnyessit e gledyf ym penn mameu’ al direct uit Y Gododdin: Zijn zwaard weergalmde in de hoofden van moeders.

Y Gododdin is meerdere malen vertaald in het Engels en contemporain Welsh. Eén van die vertalingen is gratis te downloaden bij Project Gutenberg.

Genootschap

David Jones is een veelzijdig man geweest. Behalve schrijver was hij graveur, tekenaar, aquarellist. Hij bedacht zelfs een eigen genre, letterings, zogenaamde lettervormen. Een eerste kennismaking met die vele kanten van hem is goed mogelijk op de site van het genootschap dat zich naar hem vernoemt: The David Jones Society.

gravure uit de door Jones geïllustreerde uitgave van Coleridge’s Rime of the Ancient Mariner (1929) – het is een vooraankondiging van de ‘lettervormen’ die hij later zou ontwikkelen [© the Trustees of the Estate of David Jones]