Draak

David Jones had als frontsoldaat een vooruitziende blik, en hij was niet de enige. Een veelzeggende verhaallijn in het laatste deel van Tussentijd is de worsteling van de gewonde John Ball om zijn geweer mee te krijgen als hij weg probeert te kruipen uit de frontlinie. ‘Laat maar liggen voor een toerist die met Cook naar de Verwoeste Gewesten reist en kruip zo ver weg als je kunt en wacht op de dragers’, schiet hem door het hoofd. Jones wijdt er een van de laatste aantekeningen aan, nummer 44:

Dit lijkt misschien een anachronisme, maar ik herinner me dat ik het in 1917 met een vriend over de toeristische mogelijkheden had, mocht de vrede ooit weerkeren. We gingen er zeer gedetailleerd op in, weet ik nog, en vroegen ons af of de onontplofte granaat vlak naast ons ooit een toerist de lucht in zou laten vliegen en hoe mensen zich zouden laten fotograferen op onze borstweringen.

Rond de voormalige slagvelden, militaire begraafplaatsen, gedenktekens en musea heerst een eeuw later in het Frans-Belgische grensgebied een grote toeristische bedrijvigheid.

© 2017 Aja Schwarz

Britse bezoekers bij het monument voor de gevallenen bij de slag om het bos van Mametz, september 2017 [foto © A. Schwarz]

Ook bij het bos van Mametz — zie eerder bericht — waar de gewonde schrijver zelf heeft geworsteld met zijn geweer en het uiteindelijk Lees verder

Inkomend bericht

Onno Kosters

Onno Kosters

Collega-vertaler en -dichter Onno Kosters, die zelf de allereerste Filter Vertaalprijs ontving voor zijn vertaling van Becketts Watt, stuurde een onverwacht bericht dat we hier graag overnemen:

“Heb vandaag Tussentijd uitgelezen – wilde je even laten weten dat ik zeer onder de indruk ben van het werk & je vertaling.
Heel knap zoals je de bijzondere vorm weet over te brengen, de spreektaal, de neologismen (je vertaling nodigt mij uit eindelijk het origineel te gaan lezen…; heel nieuwsgierig naar de oorsprong van al dat moois), de allusies. De verveling, de angst, de gruwelen van het slagveld, de absurdistisch aandoende discipline, het huilen om de gesneuvelde ezels, de zorg, als je zelf gewond bent, voor je beste vriend: je wapen; het een voor een en allemaal op geheel eigen wijze alsof het eendjes in de schiettent zijn sneuvelen van maten en gabbers. De kleine wereld die zo’n bataljon wordt, inclusief luizen. Je wordt vanaf de eerste kennismaking met de hoofdpersoon onontkoombaar meegezogen richting het onvermijdelijke. En wat een research moet je ervoor gedaan hebben! Hoop dat je genomineerd wordt voor de Filter vertaalprijs.”

 

Ananas en chemisch eten

Nog voor zijn bataljon het front heeft bereikt wordt John Ball al bijna geraakt door een enorme granaat – zie het langere citaat op de pagina Auteur – maar vlak voor dat einde van het tweede deel van Tussentijd noemt David Jones tussen neus en lippen door nog iets anders:

(...) Ze raakten op hun gemak, spraken met elkaar en rookten. Ze vroegen elkaar waarom er daar de weeë geur van ananas leek te hangen. John Ball vond het maar vreemd dat in zijn mond en keel het scherpe bitter heerste van Parrish’s Food — tante Woodman in Norwood had dat tonicum in flessen staan.
      Een steile helling rechts, over een kletsnat weggetje zonder enige beschutting, langs de kuil vol voederbieten. (...)
Parrish's Food

oude krantenadvertentie

Parrish’s Food was voor de schrijver en zijn tijdgenoten een bekend goedje. Zo heeft elke generatie bepaalde middeltjes die met de merknaam alleen al een hele wereld oproepen. Hansaplast overstijgt de generaties vast, maar met Natterman en Dermatol verraad ik vermoedelijk van welke ik ben. Parrish’s Chemical Food, zoals het zichzelf afficheerde vanaf het midden van de 19e eeuw, is in Engeland heel lang een begrip geweest en heeft het tot in de jaren 80 van de 20e eeuw volgehouden. Het was een mengsel van sulfaten, fosfaten, zuren, fijngestampte cochenille – die rode bladluis die vroeger het koekenglazuur zo mooi roze kleurde – suiker en oranjebloesemwater. Het was een tonicum zoals er vele waren, bedoeld ter versterking. Latere generaties vonden dat chemische wat minder een aanbeveling, maar het diende hetzelfde doel als levertraan, Pleegzuster Bloedwijn en de hedendaagse vitaminepreparaten: een beter gestel van de gebruiker en een vollere kas van de fabrikant. Wie meer wil weten over de precieze samenstelling kan terecht op deze Engelse pagina. Duidelijk is in ieder geval dat als bij levertraan de smaak niet de meest aangename was.

Maar wat rook er nu naar ananas en liet zo’n vieze smaak achter in mond en keel? De soldaten blijven in het ongewisse. Zoals steeds in het boek weet je als lezer van de oorlogsvoering ter plekke niets meer dan de soldaten. Geruchten te over, maar niemand weet wat er precies gaande is. Zo deel je in hun onzekerheid.

Gasmaker

één van de vele soorten gasmaskers die tijdens WO I in omloop kwamen

De geschiedenisboeken, de verhalen uit de loopgraven, vertellen wat er zo rook. Achter de frontlinie kwamen nog vlagen langswaaien van het eerste echte gifgaswapen: chloorgas. De Duitsers zetten in april 1915 het wapen voor het eerst in. En keer op keer roken de soldaten een geur van ananas en peper die op de keel sloeg en, als de concentratie hoog genoeg was, op de luchtwegen. Het gas tastte longen en slijmvliezen aan en leidde uiteindelijk tot verstikking. De dood rook naar ananas.


					

Le bois de Mametz

Het wordt in Tussentijd niet met name genoemd, maar is in Groot-Brittannië misschien wel bekender dan in Frankrijk zelf, Mametz Wood, le bois de Mametz, het bos van Mametz. Het is een van de hardnekkigste Duitse haarden van verzet tijdens de beruchte Slag aan de Somme. Terwijl ze in de omgeving al ver worden teruggedrongen, houden Duitse elitetroepen stand in een bos van amper één vierkante kilometer.

David Jones maakt deel uit van de weinig succesvolle Britse aanvalsgolf op 7 juli 1916, raakt gewond en weet toch het grootste stuk terug te kruipen door struiken, granaatkraters, over zwaarder gewonden en lijken. Uiteindelijk wordt hij gevonden door brancarddragers die hem afvoeren.

Mametz Wood

aan de rand van het bos van Mametz [© 2017 H. Rystadius]


John Ball raakt in het laatste deel van het boek op identiek terrein verzeild en verdwaald – zie citaat vorige bericht – en ook op dezelfde manier gewond. Het is één van de meest aangrijpende, lyrische delen waarin oorlogswaanzin, poëzie en mythologie samen een betoverende werkelijkheid vormen.

De vertaler is onlangs dit plukje bomen in het agrarische Noord-Franse land in ogenschouw gaan nemen en trof aan de rand van het bos deze klimplanten die behalve een boom een oud bordje – jacht voorbehouden, privé-eigendom – overwoekeren, vergezeld van een vlaggetje dat een gedenkteken zal willen zijn voor de Royal Welch Fusiliers, het regiment waartoe David Jones heeft behoord. Binnenkort meer.

Een aangename aanblik

            En die andere schreeuwt vanuit het sporkehout.
            Hij roept om Elsa, om Manuela
om de pastoor van Burkersdorf in Saksen-Altenburg.
            Je grist zijn gevallen steelgranaat in het voorbijgaan mee, maar hij bevalt je toch niet en bovendien weet je niet meer hoe hij werkt. Het gekleurde etiket op de steel vind je wel mooi,18 je gooit hem in het hoge bos-onkruid.
            Dubbele detonaties, heen en weer als na een goede aanvalsservice aan een tennisnet, markeren zo links en rechts het openbreken van het woud.

Midden in het bos waar de zware, onoverzichtelijke strijd woedt, is John Ball zijn medestrijders kwijtgeraakt. In de hectiek van het moment heeft hij oog voor iets moois, net als David Jones zelf, getuige zijn aantekening bij het laatste deel van Tussentijd: ’18. gekleurde etiket op de steel. Ik kan me niet voor de geest halen wat het nu was, een stempel of een etiket op de steel van een Duitse steelgranaat, maar ik weet nog dat ik de aanblik op de een of andere manier aangenaam vond — zoals alles van buitenlandse makelij interessant kan zijn, vermoed ik.’

Het zal waarschijnlijk een stempel zijn geweest, want op de talloze internetfoto’s van de Stielhandgranate uit die tijd is geen etiket te zien. Het ding ziet eruit als een vreemde politieknuppel. Volgens de Britten was een andere gelijkenis het grootst. Zij noemden het ook wel de Potato Masher, de pureestamper.

In het huidige (aan te raden) museum in Zonnebeke waarbij de alles verwoestende Slag bij Passendale in woord en beeld wordt herdacht, komt ook dat sentiment aan bod. Te midden van alle herinneringen aan bloed en modder, ellende en ontbering staat in één van de laatste zalen een groot geschut opgesteld met langs de wanden vitrines vol kleurige, fonkelende projectielen van elk denkbaar kaliber.

bommenvitrines

vitrines in het Memorial Museum Passchendaele 1917 (foto © 2017 H. Rystadius)

Een onderkomen voor luizen

‘Zo zag luitenant Jenkins ze staan, op de plaats rust, log met hun voeten in de diepe voren vol water die de wielen van boerenwagens hadden gemaakt; hooisprietjes hingen nog aan hun uitrusting en in de zachte, schone vacht van hun jack dat, gisteren aangevoerd door Bevoorrading, hun onverwacht een zekere gestalte en karakter, en rechtmatigheid verleende — uit nood geboren.3′

schapenvachtjack

(fotograaf vooralsnog niet achterhaalbaar)

‘Deel 2, aantekening 3. hooisprietjes . . . uit nood geboren. Korte jacks gemaakt van de vacht van schapen, geiten of andere beesten werden tegen de kou verstrekt aan de manschappen in de linies. Ze werden naderhand afgedankt ten faveure van geprepareerde leren jacks die, al waren ze lang zo fascinerend niet, wel minder onderkomen boden aan luizen.’

What’s in a name

En met slaperige ogen Jimmy Groves10 plompe plunjebalengestalte met moeite omhoog zien waggelen, vlak voor je, zijn donkere silhouet schommelt even boven je — en dan glijdt hij weg de nacht in en je voeten volgen waar hij lijkt te zijn gegaan.

Jimmy Grove is een van de soldaten in het peloton van John Ball, dat wordt geleid door meneer Jenkins. In zijn 10e aantekening bij deel 3 van Tussentijd maakt Jones duidelijk dat die naam een eerbetoon is aan ‘Scarlet Town’ uit het lied Barbara Allen.

fragment van een gravure uit het eind van de 18e eeuw met de tekst van Barbara Allen (EBBA ID: 30145; British Library – Roxburghe 2.25) De graveerstijl van Jones lijkt hier en daar op die van deze goedkope gravures, de zogenaamde broadsides.

Nu zijn er twee interpretaties van Scarlet Town: het is een verwijzing naar de plaats Reading en de uitspraak daarvan (Redding) of het is een wat bijbelse manier om naar een gedeelte van de stad te verwijzen dat we in het Nederlands nog steeds ‘de rosse buurt’ noemen. Lees verder

Aantekeningen bij het voorwoord inclusief erratum en Steve Winwood

Inleidingen refereren vaak aan het hier en nu van de schrijver en de beoogde lezer. Zo sluit Erwin Mortiers introductie in Tussentijd af met: ‘Wijzelf, in de wereld van 2017, hoeven maar om ons heen te kijken om ons af te vragen of wij die goede vrede intussen wel hebben gevonden.’

Marie LloydHet is niet anders in het voorwoord van Jones’ zelf. Hij verwijst naar allerlei heel Britse zaken en dingen die een kleine eeuw geleden nog in het geheugen zaten. Een verwijzing naar de Boerenoorlogen zal heden ten dage niet snel opduiken en als het al wel gebeurt dan eerder in het kader van een artikel over het koloniale denken. Jones zag geen noodzaak om die bekende zaken te annoteren. De enige noot bij het voorwoord is een literatuurverwijzing.

Ik vrees dat een Nederlandse of Belgische lezer uit de 21e eeuw veel dingen minder bekend zullen voorkomen. Deze vertaler moest ook het een en ander opzoeken voor hij wist wat het was. Zo kwam ik erachter dat Jones een heel andere Mandeville citeerde dan ik dacht. Lees verder

Een van de ‘vijf toppers die u niet mag vergeten’

Een oplettende lezer van De Standaard briefde nog meer nieuws uit die krant door. Na een lovende recensie komt de uitverkiezing van Tussentijd tot ‘het beste uit de boekenoogst van de afgelopen weken: vijf toppers die u niet mag vergeten. Geselecteerd door Veerle Vanden Bosch, chef De Standaard der Letteren.’

Aantekeningen II

Wie het origineel en de vertaling naast elkaar legt zal tot de ontdekking komen dat Tussentijd minder aantekeningen telt. Dat is geen slordigheid, maar een resultaat van het vertaalproces. Jones ziet zich hier en daar genoodzaakt sommige in de tekst gebruikte termen uit te leggen omdat ze bijvoorbeeld tot de soldatentaal behoren of Cockney rhyming slang zijn. Een aantal daarvan is in vertaling ook jargon geworden dat wel enige toelichting kan behoeven, maar met name het rhyming slang krijgt in het Nederlands een equivalent dat ook al is het zogenaamd gemarkeerd taalgebruik, niet echt nader verklaard hoeft te worden. En het Nederlands kent nu eenmaal niet zo veel slangwoorden voor thee. Dan wordt het Engelse slang (char) wel verdisconteerd in de vertaling, maar niet zo dat er een aantekening bij moet: ‘Geef die arme theeleut een koppie.’

luitenantsjack

luitenantsjack Britse landmacht

Er zijn in vertaling zelfs twee noten bijgekomen. Eén over lieutenant als de enige Britse rang die niet ook aanspreektitel is en één over Fred Karno en zijn circus die eerst in de volksmond Lees verder